Gefascineerd door fotografie voor altijd
Een stimulerende jeugd
Mijn eerste kennismaking met fotografie was dat mijn vader mij in onze mooie kamer trots een aankoop liet zien: het fototoestel. In mijn geheugen was het een fragiel ding waar een lichtblauwe zweem over het voorste lensje ervan weerspiegelde. Helaas hebben Agfa-Clacks nooit multi-coating gehad, het blauwe zweempje is dus verzonnen. Fragiel waren ze ook niet, eerder lomp.
Heel incidenteel maakte mijn vader foto’s die vervolgens in een schoenendoos verdwenen. Daarna verdwenen ze nog eens, als knipobject voor de kinderen of als een slachtoffer van een lust tot opruimen of vernietiging. Ze mochten nooit figureren in het familiefotoalbum waarin echte foto’s zaten. Echte foto’s waren de echtpaarsportretten bij huwelijken, en dezelfde mensen wat jaren later met hun kinderen.
In 1965, in de eerste klas van mijn eerste middelbare school had ik erg veel gespaard. Ik wilde dit geld besteden aan de aankoop van een Yashica halfkleinbeeldcamera – de importeur van Yashica was FotoFilmFischel, gevestigd op de Geldersekade 86-88 in Amsterdam, het pand dat ik in juli 1980 zou kraken! Zorgvuldig folders lezen en etalage turen had me tot die keuze gebracht. Mijn moeder was niet gecharmeerd van dit idee en oordeelde “Dat gebeurt niet, kies maar een hobby die ons geen geld kost, timmeren ofzo”.
In 1976 werkte ik in een café waarvan een klant geprobeerd had fotograaf te worden, en in beste spullen geïnvesteerd had. Zijn fotowerk vond weinig aftrek of waardering, en hij verkocht mij zijn Leicaflex SL met 2 lenzen. Ik was de trotse bezitter van een 35 en 50 mm lens, en kocht er een 135 en 21mm lens bij.
De eerste stappen
In 1978 nam ik dit in een grote metalen koffer mee naar de USA. In Baxter State Park – een aan te raden gebied in Maine – maakte ik onder fysiek veeleisende omstandigheden talloze foto’s. Terug in de tent keek ik op het toestel hoeveel foto’s er nog over waren. Ik had het filmpje zo in de foolproof invoercassette gezet dat ik geen enkele foto had gemaakt…
Krakers specialiseerden zich tussen 1980 en 1984 als kunstenaar c.q. kleine zelfstandige. Zo werd ik fotograaf. Foto’s leerde ik ontwikkelen en afdrukken in De Moor, een buurthuis in de Bethaniënstraat. Er waren cursussen ontwikkelen en afdrukken en je kon de grote doka gebruiken. Ook kocht ik regelmatig fotoboeken. Je had in Amsterdam enige galeries die naast hun exposities prima fotoboeken en tijdschriften, ook uit de USA, verkochten. In de zeventiger en tachtiger jaren kon je zo, maar ook via musea en boekwinkels, diepgaand kennisnemen van fotografie. Via internet is er tegenwoordig uiteraard een immens aanbod.
Omdat ik idolaat was van de beste fotografische spullen, wilde ik graag een meetzoeker Leica-camera. En op de domste manier die daarvoor is, je spullen in een winkel inruilen, kocht ik er een. Ik bracht mijn Leicaflex SL, met 21mm, 35, 50 en 135 mm objectieven naar de winkel, en kreeg daarvoor een Leica M4 met een 50 mm lens.
Han Singels
Ik liep met mijn Leica M4 met een lens om mijn nek en mijn hond naast me door Amsterdam. Af en toe durfde ik een foto te maken, af te drukken en weg te geven, een gebruikelijk businessmodel onder fotografen. In IJssalon Tofani toonden allerlei mensen vele foto’s, op een ervan stond mijn vriendin. Ik was niet gecharmeerd van die foto, en besprak betere fotografie met een man die daar ook een mening over had. Ik adviseerde hem naar een expositie met foto’s van Han Singels in de Mozes en Aaron kerk te gaan. Het bleek dat ik dit advies uitbracht aan Han Singels!
Rond 1985 zei Han dat fotograaf worden iets voor mij was, ik liep immers altijd rond met mijn hond, met mijn fototoestel om de nek en mijn ziel onder de arm. Han had soms een assistent nodig, en dan fietsten we in de wijde omgeving van Amsterdam naar die locatie. Dieper Nederland in gingen we met openbaar vervoer, heel incidenteel huurde ik een auto. Dit was lekker werken, je kwam nog eens ergens, onderweg besprak je de toestand in de wereld en de zin van het leven. Alleen financieel was het geen groot succes: Han verdiende er weinig mee en ik niks. Op goede dagen betaalde Han me 100 gulden en ik kreeg altijd boterhammen en koffie.
Paul wordt fotograaf
Echte fotografen hadden altijd hun fototoestel bij zich, om le moment décisif maar niet te missen. In mijn lange tijd between jobs, van 1980 tot 1997, liep ik vaak door Amsterdam, tot 1990 altijd met mijn hond Stapper dichtbij, met mijn Leica schietklaar onder de linkerarm. Mijn foto's moest ik te allen tijde bij bestaand licht maken, en het hele negatief moest afgedrukt worden. Ook vond ik het van belang dat het licht niet mooi mocht zijn, het meesterschap van de ware fotograaf blijkt namelijk uit wat hij uit de werkelijkheid weet te destilleren, niet opgesmukt door mooie lichtval of een goede flits. Ik denk dat ik ervan droomde op een gelukkig moment wereldschokkende foto's te maken, die ontdekt werden en mij beroemd maakten. Een kans daarop is wellicht de brand in Hotel Polen, aan het Rokin geweest. In ons kraakpand aan de Nes wekte een medebewoner mij met de melding dat er een brand was, en of ik daar geen foto’s van moest maken. Ik was verontwaardigd over deze belediging: ‘een brand fotograferen!’ Ik draaide me om en sliep mijn roes verder uit.
Eens in de drie maanden dacht ik bij een opstandige gebeurtenis, die ik regelmatig van enige afstand meemaakte, een reportage te hebben en dan ontwikkelde ik de film, maakte contactafdrukken, koos daaruit de nieuwswaardige foto's drukte deze in viervoud af en bracht setjes van deze foto's naar de Wibautstraat, waar de portiers van het Parool, Volkskrant en Trouw ze aan de beeldredactie gaven. Naast de fotografen die de kranten zelf naar klussen stuurden had ik vele collega's, het kwam dus bijna nooit voor dat er een foto van mij door een krant werd uitgekozen. Maar bij een manifestatie van Roma plaatste het Parool een foto van mij op de voorpagina! Binnen een week belde het Parool mij. Een van de huisgenoten van de Geldersekade riep mij naar onze gemeenschappelijke telefoon – met zestien mensen een vaste telefoon! Ik nam met bonkend hart de telefoon aan en was helemaal klaar voor de uitnodiging van de krant voor freelance opdrachten. Het was echter een vriendelijke man die mij een abonnement op het Parool wilde verkopen.
Het voorlopige einde
Heel incidenteel had ik een betaalde opdracht die ik door eigenwijsheid – alleen existing light, dus ook bij een jaarvergadering van de Nederlands bond van kartonfabrikanten flitste ik niet – of een heftige neiging tot falen – in de doka op cruciale momenten licht in het donker laten schijnen – verprutste. Han herstelde soms wat ik in mijn radeloosheid gewrocht had. Door consequent jarenlang de beste spullen te kopen kon ik in 1990 een prachtige doka bouwen in mijn appartement in de Gelderse Kade. Deze contra-cyclische economische manoeuvre bleek niet handig. Ik dacht dat de digitale revolutie, die zich ook vanaf 1990 begon te voltrekken aan een analoge vakman als mij voorbij zou gaan. Zwart-wit deed ik in die doka, en voor kleurenfoto's was er een geweldig alternatief: dia's! Vanaf 1994 had ik een half baantje bij een klein grafisch bedrijf voor een soort basisinkomen en een ziektekostenverzekering.
Wellicht waren mijn foto’s slecht, of mijn acquisitietalent minimaal of de concurrentie wel goed. In elk geval had de hele wereld op zijn minst als tweede beroep fotografie. Kortom, ik verdiende in mijn pogingen tot freelancen slechts in twee maanden van de jaren dat ik het probeerde wat meer dan een bijstandsinkomen.
In 1997 kwam een groot conflict in het kleine bedrijfje waar ik werkte tot volle wasdom, en mijn vriendjes die er grafisch ontwerper waren stapten op, en ik overzag wanhopig mijn kansen in economie en arbeidsmarkt. Mijn bridgepartner vroeg me waarom ik niet in de automatisering ging werken, dat zou ik gemakkelijk kunnen. In die tijd was het voor een baan in de ICT voldoende dat je je eigen naam kon spellen.
Ik nam plechtig het besluit nooit meer een foto te maken.
De draad weer opgepakt
Ik nam plechtig het besluit nooit meer een foto te maken.
Ik ging werken als support engineer voor cd-schrijvers bij Hewlett Packard. Na een jaar standaardantwoorden van een twintigtal A4’tjes te hebben voorgelezen aan de telefoon kon ik een vaste aanstelling krijgen waarbij een belangrijke incentive een OV-jaarkaart was. De kranten stonden zo vol met kansen en banen voor ICT’ers dat ik die baan durfde op te zeggen. In mijn cv stond dat ik goed was in vreemde talen, en een intercedent van een uitzendbureau in de van Woustraat geloofde dat. Zij verwees mij door naar een Amerikaans hightech softwarebedrijf, waar mijn talenkennis erg nuttig bleek. Daar werkte ik tot 2003.
In 2001 werd ik vader en kon mijn plechtige gelofte nooit meer foto’s te maken natuurlijk niet volhouden. Eerst met de Leica en later met digitale camera’s fotografeerde ik ook nog bridge. Dit was een niche in de fotografie, en al snel ging het blad van de Bridgebond mijn foto’s plaatsen. Hierbij kwamen regelmatig opdrachten voor reportages en portretten.
Mijn volgende streven is in de geest van August Sander portretten te maken waarin men het beroep van de sitter kan herkennen, met daarnaast ook een foto terwijl het subject werkt in kantoor, garage, spreekkamer of atelier.
Soms heb ik het idee gehad dat ik er niets van kon, op andere momenten dacht ik dat ik een gevoelige uitsnede van de werkelijkheid had gemaakt. In OVERDEW laat ik zien dat sommige van mijn foto’s de moeite waard zijn. Ik hoop er in de toekomst meer te kunnen laten zien.
Paul te Stroete